Daniel 3

1De koning Nebukadnezar maakte een beeld van goud, welks hoogte was zestig ellen, zijn breedte zes ellen; hij richtte het op in het dal Dura, in het landschap van Babel.
 maakte een beeld van goud, Hieruit blijkt genoegzaam dat de belijdenis, die hij Dan 2:47 gedaan heeft, geen oprechte bestendige belijdenis geweest is; zie de aantekening aldaar.
,
 welks hoogte was Uit het vervolg der historie schijnt dat de koning uit raad en aandrijven der voornaamsten onder de Chaldeën dit beeld heeft opgericht; vergelijk Dan 6:4-6 . Zij hebben dit behendig bedacht uit haat, inzonderheid tegen Daniëls metgezellen, benijdende de aanzienlijkheid en hoge staten, die zij bedienden, opdat zij, dit weigerende, niet alleen van hunne waardigheden beroofd, maar ook aan het leven mochten gestraft worden. Want om andere Babyloniërs halve, die vanzelf genoegzaam tot afgoderij geneigd waren, was het niet van node dat men hen met zulk een wreed dreigement tot deze afgoderij zou dwingen. De tijd, wanneer dit beeld is opgericht, wordt hier niet uitgedrukt, maar het is wel te vermoeden dat het enigen tijd nadat hij dien droom gehad heeft geschied is.
2En de koning Nebukadnezar zond henen, om te verzamelen, de stadhouders, de overheden, en de landvoogden, de wethouders, de schatmeesters, de raadsheren, de ambtlieden, en al de heerschappers der landschappen, dat zij komen zouden tot de inwijding van het beeld, hetwelk de koning Nebukadnezar had opgericht. 3Toen verzamelden zich de stadhouders, de overheden, de landvoogden, de wethouders, de schatmeesters, de raadsheren, de ambtlieden, en al de heerschappers der landschappen, tot inwijding van het beeld, hetwelk de koning Nebukadnezar had opgericht; en zij stonden voor het beeld, dat Nebukadnezar had opgericht.
 de stadhouders, De koning heeft al deze hoge officieren geschreven en gewild dat zij daar zouden tegenwoordig zijn, eensdeels ter ere van dit beeld, anderdeels opdat alle onderzaten hun voorbeeld des te vrijwilliger zouden navolgen, ook om de Joden, die weigerlijk zouden wezen, een schrik aan te jagen.
4En een heraut riep met kracht: Men zegt u aan, gij volken, gij natiën, en tongen!
 een heraut riep met kracht Of, uitroeper, afkondiger, die openlijk van des Heeren wege iets afkondigde.
,
 Men zegt u aan, Of, zij zeggen u aan; te weten de koning en zijne raden.
,
  gij volken, gij natiën, en tongen Dat is, gij volken, van wat tong of taal dat gij zijt.
5Ten tijde als gij horen zult het geluid des hoorns, der pijp, der citer, der vedel, der psalteren, des akkoordgezangs, en allerlei soorten van muziek, zo zult gijlieden nedervallen, en aanbidden het gouden beeld, hetwelk de koning Nebukadnezar heeft opgericht;
 des hoorns, der pijp, Chaldeeuws, karna, in het Latijn cornu.
,
 der citer, Chaldeeuws, kytros, of katros.
,
 vedel, der psalteren, Chaldeeuws, sabbechia, bij de Grieken en Latijnen sambuca genoemd, enigen zetten het over een harp, anderen een hakkebord.
,
 des akkoordgezangs, Chaldeeuws, sumfoniah. Hetwelk sommigen menen met het Grieks overeen te komen, betekenende een gezang van vele stemmen samen wel overeenstemmende. Doch anderen menen dat het is een Chaldeeuwse naam van een zeker muziekinstrument, als orgel, klavecimbaal, te dien tijde bekend.
6En wie niet nedervalt en aanbidt, die zal te dierzelfder ure in het midden van den oven des brandenden vuurs geworpen worden. 7Daarom te dier tijd, als al die volken hoorden het geluid des hoorns, der pijp, der citer, der vedel, der psalteren, en allerlei soorten der muziek, alle volken, natiën, en tongen nedervallende, aanbaden het gouden beeld, hetwelk de koning Nebukadnezar had opgericht.
 der psalteren, Na psalteren staat vs.5, des accoordgezangs, hetwelk hier nagelaten is.
8Daarom naderden even ter zelfder tijd Chaldeeuwse mannen, die de Joden openlijk beschuldigden;
 Daarom naderden Hier wordt te kennen gegeven dat die boze officieren des konings geloerd hebben op deze gelegenheid, om de Joden, doch inzonderheid de drie jongelingen, in hun net te krijgen. Zie vs.1.
,
 even ter zelfder tijd Te weten straks, zo haast als zij zagen dat de drie jongelingen het gouden beeld niet aanbaden, niet zo lang kunnende wachten, totdat deze afgodische ceremonie geëindigd was.
,
 die de Joden openlijk beschuldigden; Chaldeeuws, die de beschuldigingen der Joden uitriepen; dat is, die de Joden met een groot geroep bij den koning aanklaagden, doch inzonderheid de drie jongelingen, waar het hun meest om te doen was, omdat zij tot hoge staten verheven waren.
9Zij antwoordden en zeiden tot den koning Nebukadnezar: O koning! leef in der eeuwigheid!
 Zij antwoordden en zeiden Dat is, zij spraken; alzo meermalen.
,
 leef in der eeuwigheid Zie boven Dan 2:4 .
10Gij, o koning! hebt een bevel gegeven, dat alle mensen, die horen zouden het geluid des hoorns, der pijp, der citer, der vedel, der psalteren, en des akkoordgezangs, en allerlei soorten van muziek, nedervallen, en het gouden beeld aanbidden zouden;
 gegeven, Chaldeeuws, gesteld; dat is laten uitgaan.
11En wie niet nederviel, en aanbad, die zou in het midden van den oven des brandenden vuurs geworpen worden. 12Er zijn Joodse mannen, die gij over de bediening van het landschap van Babel gesteld hebt, Sadrach, Mesach en Abed-nego; deze mannen hebben, o koning! op u geen acht gesteld; uw goden eren zij niet, en zij bidden het gouden beeld niet aan, hetwelk gij opgericht hebt.
 die gij over Alsof zij zeiden: Inplaats daar zij u alle gehoorzaamheid behoorden te bewijzen, vanwege de menigvuldige eer, genaden en weldaden, die zij van u ontvangen hebbben, zo zijn zij u allerongehoorzaamst.
,
 de bediening van het landschap van Babel gesteld hebt, Of, werk, of zaken.
,
  Sadrach, Mesach en Abed-nego; Waarom beschuldigen zij ook tegelijk Daniël niet? Of hij is hier niet bij geweest, zijnde ergens ver van de hand om grootwichtige zaken van den koning te verrichten; of was hij hier tegenwoordig, zo wisten zij wel dat hij bij den koning zo heel groot was, dat zij hem tevergeefs zouden beschuldigd hebben. Zo hebben zij dan van hem stilgezwegen, tenminste voor een tijd, zoekende deze drie mannen vooreerst van kant te helpen, die zich uit deze algemene bijeenkomst niet hebben kunnen of mogen weghouden.
,
 uw goden Gelijk 1Ki 11:33 . Anders: uwen god, dat is, dit beeld, waar gij een god van maakt. Of waarin, of waardoor gij uw god aanbidt.
,
 eren Of, dienen.
,
 zij niet, Te weten die drie jongelingen. In deze historie wordt nergens gezegd dat de andere Joden zijn aangeklaagd en gestraft geworden. Sommigen menen dat deze boze Chaldeën zo blijde waren als zij die drie jongelingen in hun net hadden gekregen, dat zij op de rest niet letten.
13Toen zeide Nebukadnezar in toorn en grimmigheid, dat men Sadrach, Mesach en Abed-nego voorbrengen zou; toen werden die mannen voor den koning gebracht. 14Nebukadnezar antwoordde en zeide tot hen: Is het met opzet, Sadrach, Mesach en Abed-nego, dat gijlieden mijn goden niet eert, en het gouden beeld, dat ik opgericht heb, niet aanbidt?
 Is het met opzet, Alsof hij zeide: Doet gij dit in goeden ernst en met voorbedachten rade, of spot en gekt gij met mij, en met dezen mijn god? Anders: is het waar?
15Nu dan, zo gijlieden gereed zijt, dat gij ten tijde, als gij horen zult het geluid des hoorns, der pijp, der citer, der vedel, der psalteren, en des akkoordgezangs, en allerlei soort der muziek, nedervalt, en aanbidt het beeld, dat ik gemaakt heb, zo is het wel; maar zo gijlieden het niet aanbidt; ter zelfder ure zult gijlieden geworpen worden in het midden van den oven des brandenden vuurs; en wie is de God, Die ulieden uit mijn handen verlossen zou?
 zo is het wel ; De zin is: Indien gij nu nog mijn bevel gehoorzaamt, ik zal u genadig zijn. Dergelijke onvolmaakte rede vindt men Luk 13:9 . Anders in het begin van het vs. aldus: Nu ziet, weest gijlieden gereed, enz. bevelsgewijze.
,
 wie is de God, Hieronder begrijpt hij ook den waren God; zodat dit een gruwelijke godslastering is. Vergelijk hiermede de woorden van Senacherib, 2Ki 19 , en der Farizeën, Mat 27:43 .
,
 verlossen zou? Of, verlossen zal.
16Sadrach, Mesach en Abed-nego antwoordden en zeiden tot den koning Nebukadnezar: Wij hebben niet nodig u op deze zaak te antwoorden.
 Wij hebben niet nodig u op deze zaak te antwoorden De zin is: Wij zouden u tevergeefs antwoorden, want gij hebt vastelijk besloten ons te doden indien wij uwe goden niet aanbidden, en wij hebben een vast voornemen die te versmaden; dewijl dan gij van uw voornemen, en wij van het onze niet te brengen zijn, zo is het tevergeefs dat wij veel woorden gebruiken, daar zal geen voordeel van komen. Zie gelijke betekenis van het Hebreeuwse woord Ezr 6:9 , en Ezr 7:20 .
17Zal het zo zijn, onze God, Dien wij eren, is machtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs, en Hij zal ons uit uw hand, o koning! verlossen.
 Zal het zo zijn, onze God, Te weten dat wij in dezen vurigen oven zullen geworpen worden. Of aldus: Zie, onze God dien wij eren, is machtig, enz.
18Maar zo niet, u zij bekend, o koning! dat wij uw goden niet zullen eren, noch het gouden beeld, dat gij hebt opgericht, zullen aanbidden.
 Maar zo niet, Indien het onzen God niet belieft ons te verlossen, zo zullen wij evenwel deze afgoderij niet begaan, ja zelfs niet met het uiterlijk gelaat; liever willen wij sterven.
19Toen werd Nebukadnezar vol grimmigheid, en de gedaante zijns aangezichts veranderde tegen Sadrach, Mesach en Abed-nego; hij antwoordde en zeide, dat men den oven zevenmaal meer heet zou maken dan men dien pleegt heet te maken.
 de gedaante zijns aangezichts veranderde Chaldeeuws, het beeld; dat is, het gelaat van zijn aangezicht, hetgeen waaraan men den mens kent.
,
 zevenmaal Chaldeeuws, een zevenmaal boven dan het gezien was dien heet te maken. De oven was alrede heet gemaakt, gelijk af te nemen is uit vs.6, maar dat was niet genoeg, hij moest zevenmaal heter gemaakt worden.
,
 dan men dien pleegt heet te maken Anders: dan het behoorlijk was dien te heten. Dit beval die wrede en in zijn afgodischen ijver brandende koning, om anderen hierdoor een schrik aan te jagen en te maken dat zij hem gehoorzamen zouden.
20En tot de sterkste mannen van kracht, die in zijn heir waren, zeide hij, dat zij Sadrach, Mesach en Abed-nego binden zouden, om te werpen in den oven des brandenden vuurs.
 En tot de sterkste mannen van kracht, Chaldeeuws, tot de mannen, de mannen der sterkte, of kracht, dat is, tot de sterkste mannen.
,
 die in zijn heir waren, Of, die in zijn gevolg, of garde, waren. Eertijds plachten de koningen de executiën van hunne bevelen te laten geschieden door hunne soldaten, of trawanten; zie 2Sa 1:15 .
21Toen werden die mannen gebonden in hun mantels, hun broeken, en hun hoeden, en hun andere klederen, en zij wierpen hen in het midden van den oven des brandenden vuurs.
 gebonden Om des te bekwamer in te werpen.
,
 mantels, Dat is, opperklederen, die buiten twijfel schoon en sierlijk waren, gelijk zulken mannen betaamde te dragen. Hier wordt aangewezen dat deze uitvoerders van het bevel des konings zo ijverig geweest zijn om den wreden koning te gehoorzamen, dat zij hun de klederen, hoe schoon en kostelijk dat zij geweest zijn, niet hebben afgenomen, maar zij hebben ze terstond met de mannen in het vuur geworpen.
22Daarom dan, dewijl het woord des konings aandreef, en de oven zeer heet was, zo hebben de vonken des vuurs die mannen, die Sadrach, Mesach en Abed-nego opgeheven hadden, gedood.
 het woord des konings aandreef, Dat is, het bevel.
,
 de vonken des vuurs die mannen, De zin is dat de spranken, of het uiterste der vlam, of rook en damp, die sterke kerels, die het vuur stookten, heeft verbrand, maar dat die drie jongelingen in het midden der vlam, der kolen en van den gloed, onbezeerd zijn gebleven; de almogende kracht der voorzienigheid des Heeren heeft gemaakt dat die verbrand werden, die de koning wilde sparen, en die hij wilde verbrand hebben, werden gespaard. Vergelijk onder Dan 6:25 .
,
 opgeheven hadden, Of, opgenomen hadden. Chaldeeuws, hadden doen opgaan; dat is, die hen eerst omhoog geheven hadden, om in den vurigen oven te werpen. Want dewijl de oven hoger of verhevener was dan de aarde, zo moesten de dienaars deze jongelingen eerst omhoog heffen en dan in het vuur laten vallen, of werpen.
23Maar als die drie mannen, Sadrach, Mesach en Abed-nego, in het midden van den oven des brandenden vuurs, gebonden zijnde, gevallen waren,
 gebonden zijnde, Gelijk de profeet zegt dat zij gebonden zijnde in den oven vielen of geworpen werden, zo geeft hij te kennen dat zij zich voor het vuur nergens konden wachten, en derhalve natuurlijkerwijze noodzakelijk straks hadden moeten verbranden. Sommige overzetters voegen hierbij den lofzang, dien deze mannen in den oven gezongen zouden hebben. Doch deze wordt in den Hebreeuwse Bijbel niet gevonden, en is derhalve apocriEf.
24Toen ontzette zich de koning Nebukadnezar, en hij stond op in der haast, antwoordde en zeide tot zijn raadsheren: Hebben wij niet drie mannen in het midden des vuurs, gebonden zijnde, geworpen? Zij antwoordden en zeiden tot den koning: Het is gewis, o koning!
  Toen ontzette zich de koning Nebukadnezar, Te weten toen hij vier mannen in den oven zag wandelen.
,
 hij stond op Tevoren zat hij als een koning in zijnen stoel, om de marteling van de drie jongelingen aan te zien.
,
 in der haast, Of, met beroering.
,
 raadsheren Anders: gouverneurs, of bijstanders, of lijfwachten.
,
 wij niet drie mannen in het midden des vuurs, Te weten ik, op ulieder verzoek en met ulieder raad.
,
 gebonden zijnde, Zij werden wel, met koorden gebonden zijnde, in den vurigen oven geworpen; maar die zijn straks in stukken gebrand, of van den engel losgemaakt en ontbonden.
,
 Het is gewis, Zij moeten, zowel als de koning, van de waarheid getuigenis geven.
25Hij antwoordde en zeide: Ziet, ik zie vier mannen, los wandelende in het midden des vuurs, en er is geen verderf aan hen; en de gedaante des vierden is gelijk eens zoons der goden.
 gelijk eens zoons der goden Of, gelijk een zoon van God; dat is, voortreffelijk schoon, uitstekende in schoonheid, alsof hij niet van menselijke, maar van goddelijke afkomst ware. vs.28 noemt hij hem recht, een engel Gods. Hoe de engelen genoemd worden zonen Gods, zie de aantekening Job 1:6 , en Job 38:7 . Dezen engel heeft God de Heere dezen drie mannen bijgevoegd tot hun troost en tot verlichting en verkwikking, opdat zij in het midden des vuurs en der vlam niet bezwijken zouden; vergelijk 2Ki 6:15 ; Psa 34:8 , en Psa 91:11 . Sommigen menen dat het de Heere Christus zelf geweest is, die dezen jongelingen verschenen is.
26Toen naderde Nebukadnezar tot de deur van den oven des brandenden vuurs, antwoordde en sprak: Gij Sadrach, Mesach en Abed-nego, gij knechten des allerhoogsten Gods! gaat uit en komt hier! Toen gingen Sadrach, Mesach en Abed-nego uit het midden des vuurs.
  Toen naderde Nebukadnezar Hij die tevoren deze drie jongelingen bevolen had tot hem te brengen, vs.13, die gaat nu zelf met verslagenheid en verbaasdheid des gemoeds tot hen.
,
 gij knechten Wiens knechten waren dan de Chaldeën en Nebukadnezar zelf? Knechten der valse goden en afgoden, die zij zichzelven verzonnen en gemaakt hadden.
,
 des allerhoogsten Gods Aldus noemt hij den waren God niet zozeer uit rechte mening van zijn gemoed, als uit verslagenheid des harten, door aanschouwen van het grote wonder. Wien hij tevoren het allergrootste ongelijk aangedaan had, dien doet hij nu de grootste eer aan. Dezelfde mond, die hen tevoren had verwezen, ontschuldigt hen nu.
,
  Toen gingen Sadrach, Mesach en Abed-nego God heeft gewild dat deze mannen niet zouden uitgaan totdat de koning het hun gelastte, door wiens bevel zij in den vurigen oven geworpen waren, opdat het wonderwerk te meer mocht bekend zijn en de koning ten volle overtuigd.
,
 uit het midden des vuurs God had wel het vuur kunnen uitblussen, maar het heeft hem belieft het nog te laten branden, opdat zijne macht des te langer voor de ogen van alle mensen zou blijken.
27Toen vergaderden de stadhouders, de overheden, en de landvoogden, en de raadsheren des konings, deze mannen beziende, omdat het vuur over hun lichamen niet geheerst had, en dat het haar huns hoofds niet verbrand was, en hun mantels niet veranderd waren, ja, dat de reuk des vuurs daardoor niet gegaan was.
 Toen vergaderden de stadhouders, Dat is, zij kwamen nader bij elkander, spraken van dit wonder hetwelk zij daar zagen. Het heeft God beliefd dat de vorsten der Chaldeën dit wonder terdeeg zouden zien, om elk bij de hunnen daarvan te mogen spreken, hetwelk meer kracht had dan dat al de Joden daarvan gesproken en bij de heidenen getuigenis gegeven hadden.
,
 niet geheerst had, Dat is, geen macht gehad had.
,
 het haar huns hoofds Of, geen haar.
,
 verbrand was, Of, verzengd.
,
 niet veranderd waren, Dat is, dat er niet een nop of wolletje aan was, hetwelk van het vuur gekwetst was of zijne kleur veranderd had.
,
 daardoor niet gegaan was Hetzij door hunne lichamen of door hunne klederen; de zin is: zij roken niet eens naar den brand, of het vuur.
28Nebukadnezar antwoordde en zeide: Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego, Die Zijn engel gezonden, en Zijn knechten verlost heeft, die op Hem vertrouwd hebben, en des konings woord veranderd, en hun lichamen overgegeven hebben, opdat zij geen god eerden noch aanbaden, dan hun God.
 antwoordde en zeide Dat is, sprak.
,
  de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego, Chaldeeuws, geloofd zij deze God van Sadrach, enz. Waarom zegt hij niet: mijn God zij geloofd? Omdat hij zijn valse goden nog niet wilde verlaten, om den enen waren God, die een jaloers God is, alleen te dienen.
,
 Zijn engel gezonden, Dat deze heidense koning hier weet te spreken van den engel des Heeren, dat zal hij vermoedelijk gehoord en geleerd hebben uit den mond der drie jongelingen, nadat zij uit den oven verlost zijnde, met hem gesproken en hem alles verteld hadden; vergelijk deze historie met Dan 6:23 .
,
 veranderd, Dat is, niet geacht noch gehoorzaamd hebben; namelijk omdat het streed met Gods bevel, die de afgoderij verbiedt. Zie dergelijke manier van spreken Ezr 6:11 .
,
 overgegeven hebben, Te weten ten vure.
,
 opdat zij geen god eerden noch aanbaden, De koning prijst wel deze jongelingen hierin, dat zij zo standvastig bij hunne, dat is bij den waren God gebleven zijn, maar hij had hen behoren na te volgen in het eren van dezen waren God.
29Daarom wordt van mij een bevel gegeven, dat alle volk, natie en tong, die lastering spreekt tegen den God van Sadrach, Mesach en Abed-nego, in stukken gehouwen worde, en zijn huis tot een drekhoop gesteld worde; want er is geen ander God, Die alzo verlossen kan.
 lastering spreekt Of, dwaling, of vergrijping spreekt; dat is, een ijdel, lichtvaardig en dwalend woord spreekt, die zich met woorden tegen den God van Sadrach, enz., vergrijpt; hoeveel meer die een smadelijk of lasterlijk woord zouden gesproken hebben?
,
 tegen den God Hij doet den waren God die eer nog niet, die hij zijn beeld of afgod gedaan heeft, bevelende allen volken en natiën het aan te bidden. Van den waren God gebiedt hij alleen, dat men geen kwaad van Hem spreken en Hem niet lasteren zou; ook noemt hij den waren God niet zijn God, maar den god van Sadrach, enz. Waaruit af te nemen is dat Nebukadnezar zijne afgoden niet verlaten heeft, maar de schrik en vrees hebben hem deze belijdenis uitgeperst. Dit blijkt ook uit Dan 4 ; want toen hij wederom een droom had, heeft hij de Chaldeën en tovenaars wederom aangezocht om de uitlegging daarvan te hebben.
,
 in stukken gehouwen worde, zijn huis tot een drekhoop gesteld worde Zie boven Dan 2:5 .
,
 Die alzo verlossen kan Namelijk, zo wonderlijk, zo snel, zo machtig. Anders: die verlossen kan gelijk deze.
30Toen maakte de koning Sadrach, Mesach en Abed-nego voorspoedig in het landschap van Babel.
 Toen maakte de koning Anders: toen herstelde de koning Sadrach, enz., te weten in hun vorige staten en waardigheden, elk in de provincie waar hij tevoren gewoond en gebied gehad had. Dit was zoveel, alsof de koning drie voortreffelijke leraars had uitgezonden, om door het ganse land te verkondigen de krachten en wonderheden van den waren God aan hen bewezen.
Copyright information for DutSVVA